Gelezen in ‘Koninkrijk vol sloppen’ (2010) van Auke van der Woud:
Tussen 1870 en 1900 groeiden de steden in het westen van Nederland ineens als kool. Amsterdam, aldus historicus Auke van der Woud in ‘Koninkrijk vol sloppen’ (2010), kreeg in drie jaar tijd, tussen 1880-1883, liefst 100.000 nieuwe inwoners erbij. De instabiliteit van die instroom was overigens wel groot, want tegelijk vertrokken er 70.000. Een positief saldo dus van 10.000 nieuwe Amsterdammers elk jaar. Nederland volgde in dat opzicht industriële grootmachten als Engeland en Duitsland. In die tijd ontstond het beeld van de grote stad als een gezwel dat op zijn landelijke omgeving parasiteert. De trek naar de stad werd zelfs rechtstreeks in verband gebracht met de landbouwcrisis. Volgens Van der Woud hadden die twee tendensen maar zeer gedeeltelijk met elkaar te maken gehad, maar het beeld was geboren en het bleek onweerstaanbaar: steden waren hongerige octopussen die het platteland verslinden en globalisering werd als de zondebok gezien. Allerlei marxistische en socialistische theorieën circuleerden die steden gingen zien als puur economische verschijnselen. Kritische intellectuelen keerden zich tegen de grote stad. De bezorgdheid over de stedengroei en de nieuwe stedelijke samenleving was volgens Van der Woud overigens typisch Europees, want in Amerika waren weinig critici te vinden die de grote stad als een tumor beschouwden.
Van der Woud wijst erop dat de wetenschappelijke onderbouwing van de parasiterende grootstad met name geleverd werd door Darwins evolutietheorie. Steden werden, net als planten en dieren, als organismen gezien die zich ontwikkelden tot een steeds hogere complexiteit. Er was sprake van een ‘survival of the fittest’. Volgens negentiende eeuwse geografen en economen kostte die stedelijke groei veel energie: energie die steden, net als bomen en planten, via infrastructuur uit hun omgeving naar zich toe zogen. Het beeld van de grootstad als vraatzuchtige monster was geboren. Maar Van der Woud stelt in zijn boek daar een heel ander beeld tegenover. Dat beeld is in de eerste plaats cultureel, niet economisch. De grootstad, schreef hij, was voor veel mensen in de eerste plaats een zintuiglijke ervaring en juist daarin school een grote aantrekkingskracht. “Grote stad, wereldtentoonstelling van snoep, machines, schrijfpapier, geplukte eenden, meikaas, glaswerk, strohoeden, kamizolen, rubberen slangen, taarten en lakense jassen.” Eind negentiende eeuw was de metropool de plaats waar de moderne beschaving werd geboren. Wonen in een stad, dikwijls klein, benauwd en vierhoogachter, was voor de meeste mensen een geschenk uit de hemel.
Geef een reactie